U zocht voorbeeldzinnen met daarin "volk"
Resultaten 41 - 60 van 292
- braandhoorn: As de braandhoorn gunk, leup al het volk te hoop (Hijken)
- brulfteneuger: De brulofneuger, dei gung het volk bijlangs. Dei leup met een staf in de haand, versierd met rozen e (Eelde)
- burenhulp: Burenhulp weur minder, doe overal volk veur kwam (Barger Oosterveld)
- buurt: Der zwarft vrumd volk ien de buurte rond (Ruinerwold)
- darper: Het darper volk zörgt veur de versiering bij de toonstellings (Sleen)
- deel I: Dat volk moi je ook nait te veul over dele hebben
- diel I: Der was een diel volk bij de groeve (Oosterhesselen)
- diep I: Het volk is hen deeip maoken
- drobbel: Het volk stun op een droppelie (Rolde)
- drom: Der stun een hiel drom volk bij mekaar bij de tram (Sleen)
- drommen: Het volk dromde hen de taptoe (Padhuis)
- drup I: Der was mar een klein druppie volk (Meppel)
- drupsgewieze: Drupsgewieze kwamp het volk der an (De Wijk)
- eerbiedig: As oonze volk wil èten, dan zeg de va of de moe: Kiender eerbiedig. Dat wil dan zeggen haandties vo (Hollandscheveld)
- èerdaodig: Dat is èerdaodig volk, ie heurt er nooit gien verkeerds van (Beilen)
- eernsachtig: Het is eernsachtig volk (Eelde)
- effen I: Dat is effen volk (Roderwolde)
- erbarmelijk: Wat gunk dat volk toch erbaarmlijk te keer (Diever)
- feesten: Dat volk komp vast wel, die mugt zo geern feesten (Balloo)
- fiks II: Het is fiks volk (Oosterhesselen)