U zocht voorbeeldzinnen met daarin "voor"
Resultaten 41 - 60 van 122
- ledderwagen: Het leste voor heui hew nog net een ledderwagen vol (Zuidwolde)
- Lichtmis I: Lichtmis het halve voor, d.i met Lichtmis muj het halve voor veur het vee nog hebben (Stieltjeskanaal)
- loegen: Dat voor törf is goed loegd, maor daor had nog wal een loege bij op kund (Emmen)
- luttik: Dat mags doe nog nich weiten, door bus doe nog veul te lurk voor (Barger Compascuum)
- meert: As in meert de voor stof, zeg de garf van plof
- melkaovend: Wij wilt veur melkaovend nog even een voor heu halen (Hooghalen)
- melkens: Wij kunt nao melkens nog best een paar voor heui halen (Koekange)
- mieg: Ik hadde de voor zo recht as miege
- mörgeneten: As het melken daon was en de koenen an het voor, dan mus het mörgeneten op de taofel staon (Stieltjeskanaal)
- naokrabben: As het voor heui vol is, mut er iene naokrabben (Sleen)
- nauw II: Wij komt aordig nauw an met het voor
- nuling: Het voor kun mor nuling deur de baander
- o'verlaan II: Dit voor heui moej overlaon, aans vaalt het van de kor of (Eext)
- oethaal: Ik mus een aordige oethaal maken um op fiets de voor zaod veurbij te kommen (Borger)
- oetharken: Wij moet dat voor heui nog wal even oetharken
- ofdoen: Wij kunt veur het melken nog net een voor ofdoen (Oosterhesselen)
- oflaan: een voor mes oflaan (Sleen)
- ofriefsel: Dat ofriefsel mot nog bij het voor op (Anloo)
- ofriefsel: Heui wat van het voor ofkwam, was ofriefsel
- ofrieven: Even het voor heui nog ofrieven (Nieuw Dordrecht)