U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wachten"
Resultaten 41 - 60 van 62
- slaag: Die de gekken taargt, hef slaog te wachten
- smachten: Je kunt er beter op wachten as op smachten (Barger Oosterveld)
- spoor I: Ik mus veur het spoor wachten
- strompelboksem: Ik kan op die strompelhak niet wachten (Eext)
- temins(t)en: IJ moet teminnen, ...teminsen nog drie dagen wachten (Sleen)
- tot: IJ moet wachten tot ik je roep (Oosterhesselen)
- umhelpen: Kuj het wachten um mij het laand um te helpen
- umklien: Ik moe mij nog umklien, even wachten (Weerdinge)
- verschot: Je moet op verschot wachten
- verstek: Wij zaten te wachten, maor hie hef verstek laoten gaon (Zwinderen)
- voelnisauto: Er staait vaok een boel meubeljèer op de voelnisauto te wachten (Peize)
- wachten: Kom der mor in, het wark kan wal even wachten
- wachten: Pak an, niet op neugen wachten (Schoonebeek)
- wachten: En maor wachten en ummehangen, daor zoj gammel van worden (Hoogeveen)
- wachten: Ie könt er ien elk geval beter op wachten as op vasten (Ruinen)
- wachten: wachten kunnen
- wachten: As ik het wachten kan, help ik die wal even, man vandage kan ik het nich wachten (Barger Oosterveld)
- wachten: Wij hebt van een arfoompie nog wal wat te wachten (Buinen)
- wachten: Der stait hom nogal wat te wachten
- wachten: Het kwaamp daw zo'n neie commies te wachten zint