U zocht voorbeeldzinnen met daarin "willen"
Resultaten 41 - 59 van 59
- schemern: Wij doen de laampe nog niet an, wij willen nog even schemern (Erica)
- schoemakershamer: zu'k hum met de schoenmakershamer de harsens wal willen intimmern
- schouw I: Ze willen er schouw opleggen (Eelde)
- speren: Hie steeit daor aal te speren; wat zul e willen (Eext)
- stommiteit: Jao, zie bennen eigenwies en willen heur stommitaiten nait tougeven (Peize)
- strekerig: Aj niet strekerig willen zeien, moej de daarde gang kunnen raeken (Smilde)
- tutenpoot: Wie willen nog even wat tudepoten reustern (Valthermond)
- umstrieken: Aj niet lustern willen, dan za'k je even wat omstrieken (Roden)
- verhogen: Ik had het huus geern wat willen verheugen, mar dat much niet (Fluitenberg)
- verlochten: Ze willen het heile dörp verlichten (Roderwolde)
- verschonen: Arften en bonen, de willen we neet verschonen
- verstarken: Ze willen de muur wat verstaarken (Eelde)
- veurstelling: Die veurstelling zu'k nog wel ies zien willen
- veurwaarde: Aj zoveul meugelijk eerpels verbouwen willen, moej an heil wat veurwaorden voldoun (Peize)
- vogelnust: Of zulden ze vogelnusties oethaolen willen? (Gasselte)
- vossenklem: We willen even een vosseklauw zetten (Klazienaveen)
- willen: Dat zul ik ook wel willen (Wapserveen)
- willen: IJ hebt niks te willen
- wonen: Ik zul daor veur niks nog niet willen wonen (Schoonoord)