U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zeker"
Resultaten 41 - 60 van 87
- noot: Hij hef zeker veule noten èten
- nortig: De musse stund hum zeker niet goed, hij was zo nurtig (Noordscheschut)
- oetraken: uutraakt, zeker een kwestie van het geloof (Geesbrug)
- oetslover: Wat een uutslover; wil zeker een wit voetien halen bij de baos (Nieuw Amsterdam)
- onliedig: Hij het oetslag, is zeker wat onliedig in de hoed (Eelde)
- ontstrien: Nou kuj mij det wel ontstrien, mar ik weet zeker dat het zo is (Ruinerwold)
- opstoeken: Der zit zeker wat veur de duker, het waoter stoekt op (Roden)
- padjonge: Heur die padjongens ies beulen, der komp zeker onweer (Broekhuizen)
- pandoer: Dat geeit vast en zeker deur, dat is opgelegd pandoer (Balloo)
- pappen: Hes zeker flink mötten pappen? (Padhuis)
- pertinent: Ik weet het pertinent zeker (Hollandscheveld)
- pokkel: De pokkel jokt hum zeker
- pol: Der wil niks gruien op die polle, der zit zeker oer onder (Broekhuizen)
- repen I: Wij hebt er zeker een vaorige koe bij, want ze doet niks as repen (Koekange)
- roer IV: Wat begunt die varkens roer te worden; het is zeker voerenstied (Geesbrug)
- roggegarf: Daor lag nog een roggegorve, dei was zeker van de wagen vallen (Barger Oosterveld)
- schief III: Wie weit noe wal zeker, dat hij scheif gait
- schijtkantoor: Op schijtkantoor zeker? (Sleen)
- sleutel: Disse sleutel past niet, ik heb zeker de verkeerde pakt (Broekhuizen)
- staon: IJ kunt wel wat gissen, mor aj het niet zeker weet, staoj naargens (Eext)