U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ziek"
Resultaten 41 - 60 van 92
- kommen: Hij is komen te liggen, umdat hij zo ziek was
- kraakwagen: Het is mij zo'n kraakwagen, altied ziek en nooit dood (Hoogeveen)
- kral I: Die krallen niet opeten, daor kun je ziek van worden (Klazienaveen)
- kruk: Dat is toch zo'n krukke, dat is: alles wat hie döt, mislokt of hij is altied ziek (Hollandscheveld)
- krupen: Hij is ziek west, mar hij kröp der al weer mooi tegenop
- kunnen: As wij zegt: hie kan niet, dan is e ziek; mor as wij zegt: hie kan niks mèer, dan is e doodziek (Sleen)
- lompen: Hie is ziek, hie is in de lompen kreupen
- Mateigien: hoe ziek bi'j?
- Mateigien: Half ziek.
- Mateigien: hoe ziek bi'j?
- Mateigien: Hiel ziek.
- metleven: Wij hebben met joe metleefd, doej zo arg ziek waren (Smilde)
- neudigerwies: Nou was hij al ziek en nou mus hij nog zo neudigerwieze op fiets naor Börger
- oetdrukking: De oetdrukking van het gezicht is niet goed; hie kun wal ziek wezen (Sleen)
- ofreizen: De man had al een hiele poze ziek ewest, mar hij is toch nog onverwachts of ereisd (Havelte)
- ongedaonheid: ...niet echt ziek, het is allemaole ongedaonheid (Hollandscheveld)
- ongerust: Hij was nogal aordig ziek west en no meuk hij zichzelf der nogal wat ongerust over (Zwinderen)
- opgeven: Hie is arg ziek, hie hef geweldig opgeven
- ophalen: Die is zo ziek ewest, hij hef het van de dood op ehaald
- opkommen: Hie is slim ziek west, mor hie is weer an het opkommen