U zocht voorbeeldzinnen met daarin "appel"
Resultaten 61 - 68 van 68
- tegenan: Die appel, daor beet e wat tegenan
- tolroden: Tolroden zint een soort appels. Non is die soort oetstörven. Het was een vuurrooie vrogge appel in
- verkakken: Verkakken is veur een appel en een ei verkopen (Gieten)
- voos: Die appel zal wel voos wezen, het bint almaol rimpels (Fluitenberg)
- vrucht: Een appel is ein gezonde vrucht (Emmer Erfscheidenveen)
- wrangerig: An die appel zit een wrangerige smaak an (Oosterhesselen)
- wrangig: Die appel is wat wrangig (Zwiggelte)
- zwienenbak: De appel smuik mie niks; ik heb hom in de zwienebak gooid (Peize)