U zocht voorbeeldzinnen met daarin "biest"
Resultaten 61 - 67 van 67
- voel II: Dat is een voel biest, met denne muj niet tevöl te maken kriegen
- weiden I: Die biest weidt gèern op het hoge (Oosterhesselen)
- weider: Iene die het laand verhuurt um de biest in te weiden is een weider (Odoorn)
- wild III: Het biest was glad wild worden (Stieltjeskanaal)
- wisseln: Het biest wesselt
- woord: As e mor woord holdt, wordt het duure biest
- zindelijk: Het stinkt hier naor kattemiege; is dat biest nog niet zindelijk? (Nieuw Amsterdam)