U zocht voorbeeldzinnen met daarin "brood"
Resultaten 61 - 80 van 154
- haverbol: Een haverbolle was een rond brood, half rogge, half weit (Hoogeveen)
- hoekspinde: Het brood stiet in de hoekspinde (Sleen)
- hompstuk: Vrouger kregen ie een hompstuk brood (Eexterveen)
- hompstuk: Ik zal 't peerd ophaolen; dou mai even een homstuk brood met (Roderwolde)
- hompstuk: Eerst het e al omstukken brood had
- hondenvoor: Erpel met melk en brood was hondenvoor (Sleen)
- hoppig: Brood is wel ies hoppig (Ruinen)
- hottefot: *Ik heb zo lang mit die huttefut elopen/En nog gien geld om brood te kopen/Huttefutterij, huttefutte
- ienhands: Wai hadden as kinder leifst een dik plak brood; een dikke was einhands en een dunnegie een tweihands (Peize)
- inlands: Inlandse rogge wordt brood van bakt (Geesbrug)
- kaal: Hij haar niks bie zuk as kaal brood
- kaonensmeer: Kaonensmeer doun wie altied op brood (Roswinkel)
- kap: Appie, kappie, körsie brood/Wordt van melk en aier groot/Daor kin Appie neit van leven/Moeke mout h (Emmer Erfscheidenveen)
- kees I: Een plakkie keze op brood (Hoogeveen)
- kees I: Hij lat zich het kees neit van het brood eten (Norg)
- keihard: Hoe aold is dat brood eigenlijk, het is jao keihard (Hijken)
- klager(d): Klaogers gien nood, pochers gien brood (Eext)
- Klaos: Klaosien, Klaosien klomp/ Hef zien messien stomp/Het messien wol gien brood meer snien/Toen mus Klao
- kleerstof: Hie verkoft stoet en brood en kleerstoffen
- klibbe I: Dat is klef brood, der zit klibbe in (Dwingelo)