U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ding"
Resultaten 61 - 80 van 161
- kostbaar: Het is een kostbaor ding, laot hom nait valen (Emmer Compascuum)
- kral II: Het poppien was mor een minnig ding, maor het was goed kral (Zwinderen)
- kregel I: ding
- kriskras: Ik gooi een ding laank op het hoes en het komp er kriskras weer of?
- kruuslings: Ik gooi een ding recht op het huus en het komt der kruuslings weer of
- kuutiebuten: Ik wil wel met die kuutjebuiten as doe dat ding graog hebben wist (Emmer Erfscheidenveen)
- liederachtig: Een liederachtig ding (Eelde)
- liederig: Dat is ook een liederig ding, dat kleine keugie (Dwingelo)
- lieds: Het kinderstoeltien was een lieds ding (Zwinderen)
- lief II: Ik wol um een lief ding wel ies wèten, wat ze van plan bint (Ruinerwold)
- liefhebberij: Der was veul liefhebberij veur dat neimoedse ding (Sleen)
- liempot: Haal mij de liempot ies op, ik wil dat ding weer liemen (Erica)
- loenen I: Dat is ain raor ding, dai het 't altied mit loenen (Valthermond)
- lont: Zie staken de lont van de piel an en daor gung het ding de locht in (Eext)
- lucht: Wat zit der een vieze locht an dat ding (Hoogeveen)
- maagnet: Zo'n ding is een maognet (Zuidlaren)
- macht: Ik heb gien macht genog in de aarms um dat ding op te tillen (Balloo)
- merakel II: Het is een meraekel mooi ding en niet eens duur (Wapse)
- mieterig I: Wij hadden een toom biggen en een was toch zo'n mieterig ding (Ekehaar)
- muurvast: Dat ding zit nog muurvast (Hijken)