U zocht voorbeeldzinnen met daarin "doen"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 61 - 80 van 500
- doemeling: Ik zal oe een doemeling umme de vinger doen, dan wordt het lappien niet smerig (Broekhuizen)
- doemen: Ik zal veur oe doemen, aj examen mut doen (Koekange)
- doen I: Hij is zo doen as een törf (Barger Oosterveld)
- doen II: Mien va lat dat wark doen deur een loonwarker (Padhuis)
- doen II: Wat heb ie daor van doen (Pesse)
- doen II: te doen
- doen II: Dat is mooi van doen, aj je zo gedraagt
- doen II: Dat is min doen van hum, dat haw niet van hum dacht
- doen II: Wat is daor te doen?
- doen II: Nog even en dan hej het weer te doen
- doen II: Bij de buren, daor is wat te doen (Padhuis)
- doen II: Aj dat doet, kriej met mij te doen
- doen II: Wij hebt er niks van te doen
- doen II: Hie met zien praoties, die hef hielwat te doen maakt (Borger)
- doen II: Wij doet ons beste en wat kan een mèense meer doen? (Hoogeveen)
- doen II: Wij zult het er mor weer toe doen
- doen II: Zal ik oe dat koppie doen? (Vledder)
- doen II: Ik wil eerst de kamer nog doen, veurdat ik weg gao (Hijken)
- doen II: Hij hef het weer mit de buren te doen
- doen II: Ik heb met hum te doen