U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dokter"
Resultaten 61 - 80 van 121
- kwitantie: Maakt oe maor goed drok, mien jong, de belasting en de dokter presenteert oe de kwitaansie wel (Hoogeveen)
- lid I: Aj de arm oet het lid hebt, dan mot de dokter der wal an te pas kommen (Hijken)
- liekschouwen: De dokter komp nog even te liekschouwen (Borger)
- liest I: Ik heb een dikte in de lieste. Volgens de dokter heb ik een breuke (Meppel)
- medeliedig: Die dokter is veul te metliedig (Sleen)
- miezum: Dat draankie van de dokter is mij te miezum (Pesse)
- motor: Dokter Lubberman reed altied op het metoor (Roswinkel)
- oetgorreln: Je mut de hals uutgorgeln mit een draankien van de dokter (Havelte)
- ofspraok: Aj naor de dokter wilt, meuj eerst een ofspraak maken (Hollandscheveld)
- ontied: Een dokter mut bij nacht en ontie bij pad (Elim)
- ontsteking: Hij was vanmorgen bij de dokter, hij har een ontsteking an de vinger (Elim)
- ophoesten: Hie döt niks as sliem ophoousten, mor het mot, hef de dokter zegd; die rommel mot vort (Eext)
- oplappen: Dokter hef hum weer oplapt (Padhuis)
- overgeven: het roken der met overgeven, het mus ok van dokter (Eext)
- pèerdemiddel: De dokter hef mij een pèerdemiddel geven en toen was ik eerder weer beter (Weerdinge)
- pieper(d): Die man, dat is een aolde pieperd en de dokter wet het ok (Sleen)
- pluus III: Het is daor niet pluus, de dokter hef er al twee keer ewest (Dwingelo)
- poeier: De dokter (...) die had hum een puiertien egeven
- praktiek: Die dokter hef een goeie praktiek (Grolloo)
- prekaozie: (...) dat, as oe de middels van scheuper W. neet 'n helpt, de middels en pregaozies van een dokter n