U zocht voorbeeldzinnen met daarin "echt"
Resultaten 61 - 71 van 71
- troetelkind: Dat jongste kind van heur is een echt troetelkind (Eelde)
- verkeerd: As ze echt verkeerd wilt, kuj er toch niks an doen
- verkopern: Het is gien echt keuper, het is verkeuperd (Kerkenveld)
- verschiensel: Ie hebt echt de verschiensels van grieperij (Havelte)
- verzameln: Verzaomeld in den echt
- verzulvern: Het liekt net echt, maor het is verzulverd (Beilen)
- veurdiel: Ik wil er echt gien veurdiel van hebben (Exlo)
- wiesien: Dat kind is zo'n wiesie, een echt juffertien (Exlo)
- zieden II: Het is echt zieden (Beilen)
- ziepenschaorte: Dat is echt een slop, zwak meense; echt een zepenschaorte (Elim)
- zommer: Het is nou echt zommer (Eexterveen)