U zocht voorbeeldzinnen met daarin "glad"
Resultaten 61 - 80 van 136
- gliddern: Die natte snei mak de weg glad, ie gliddert en glibbert alle kaanten op (Hoogeveen)
- glip: Glip, glap, glad,
- glissen: Het is buten glad, pas mar op daj niet koomt te glissen (Koekange)
- glistern: Hij glisterde der over, omdat het zo glad was (Klazienaveen)
- grut II: Grote grutten, het spek is mij glad verbraand (Noordscheschut)
- hebben: Ik heb het ies had dat het zo glad was, datte wij sokken over de schoenen deden
- heerdlap: De heerdlappe was veur plate schoeren. Wat zaand en soda en dan was ze mooi glad (Koekange)
- hobbel: Die man is glad op de hobbel met dat wief (Oosterhesselen)
- ies I: Waog je niet op glad ies
- ies I: Het is zo glad as ies (Schoonlo)
- iesnagel: Een peerd dat gien winteriezers under har, kreeg tiedelijk iesnagels under as het glad was. Proppen (Sleen)
- kaalkop: Een kaalkop is der iene, die der glad baoven op is (Havelte)
- kiele-kiele: Zij is glad en al kiele-kiele
- kikker: zo glad as een kikker
- kool I: Nee, ome kool, dat zit je niet zo glad
- koopmansegge: An de koopmansegge kunj zeen wat de rechte kaante is; die is soms glad (Beilen)
- kruiwagen: Geit je glad of, jong, zeker wel goeie handstok, ... kruiwaogen had (Vries)
- kunde: Wij praotten net zo lang, dat wij kwammen glad in de kunde
- ladde I: Hij hef glad een laar over zuch (Gieten)
- leget': is een randtien an de witte undermus en mien moe wol het leget goed stief en mooi glad hebben (Oosterhesselen)