U zocht voorbeeldzinnen met daarin "groot"
Resultaten 61 - 80 van 281
- gresbeugel: Een gresbeugel mout nich te groot wezen (Roswinkel)
- grof: Zien stemme is grof naor e groot is (Eext)
- groot: Zij hebt een geweldig groot hoes (Nieuw Schoonebeek)
- groot: Ik heb altied groot zin in een borrel
- groot: Groot kaans, dat e metkomp
- groot: Do hes groot geliek, azze der niet an metdust (Schoonebeek)
- groot: Het groot mes
- groot: Het is een groot uur gaons
- groot: Die man was een groot eter (Hoogeveen)
- groot: Zij kwamen mit groot lawaai binnen
- groot: Wat maokt die mèensken ja groot ophef over dat klein zaokie (Eext)
- groot: Hij pakte de boel groot an
- groot: Hij wol hom groot holden
- groot: Dat zul toch niet zu'n groot zaok veur hum wezen um dat veur 'nkander te maoken
- groot: Hij hef een groot wark annomen
- groot: Ik heb het niks groot op die hane, die wil mij altied pikken
- groot: Daor heb ik het niet groot op
- groot: Ik snap der niks van, mor zai doun alles in het groot (Valthermond)
- groot: Het giet tegenwoordig almaol in het groot (Emmer Erfscheidenveen)
- groot: Later, aj groot bint, kunj zöls wel een auto kopen (Broekhuizen)