U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gulden"
Resultaten 61 - 80 van 81
- rooi I: Zie zegt dat het een gulden de kilo kost en um die rooi zal het ok wal wezen (Borger)
- rooi I: Het kan ok wel dartig gulden wezen, um die rooi (Zuidwolde)
- rouwkoop: Hij gaf 25 gulden en kun de kou holden (Roderwolde)
- schieten I: Laot mor schieten, die viekoper komp wal weer en bödt vief gulden meer
- sitsewinkel: Ik geef je veur de hiel sitsewinkel 100 gulden (Sleen)
- snip I: Op een breefien van honderd gulden steet een snippe (Diever)
- tieken II: Ik heb vief gulden etiekend (Kerkenveld)
- toebetalen: Op het nei peerd mus ik honderd gulden tooubetaolen (Eext)
- toegeven: Ik mus honderd gulden tougeven (Roderwolde)
- trekken: Hij trök de beide plaatsen mit iene gulden (Ruinerwold)
- umloop: Bij de eerste umloop kwam het hoes op 20.000 gulden (Gasselte)
- umzetten: Hij hef veur nog gien viefhonderd gulden umzet (Barger Compascuum)
- veurhaand: Hij het doezend gulden op veurhaand kregen
- veurschot II: Hij kreeg honderd gulden veurschot (Geesbrug)
- viefdoezend: Ik wil de kerk nog viefdoezend gulden legeteren (Eexterveen)
- vrij II: Hie har 90 gulden vrij geld
- weide: As het blad zo groot is as een gulden is er weide (Ruinen)
- wisseln: Kuj mij die honderd gulden wisseln (Sleen)
- wisseln: Kuj altemit een gulden wisseln? (Vledder)
- zesthalf: zesthalf honderd gulden