U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hond"
Resultaten 61 - 80 van 478
- doodverlegen: Hij was der doodverlègen mit, mit die hond (Fluitenberg)
- doornhege: Die doornhegge, daor giet gien hond deur (Geesbrug)
- dròk: as een hond, die zeuven potties likken mut (Ruinerwold)
- dukeldag: Dukeldag, aj nou niet vurt gaot uut de hof, dan jaag ik de hond op oe
- eender: Het is mij eender of ik deur de hond of deur de kat beten word (Anderen)
- erbarmelijk: De hond stund erbarmelijk te janken (Barger Compascuum)
- feit: Het is een feit dat een hond mèer dret as een geit/Had die geit dat mar weten, dan had e vast wal m (Zwinderen)
- fieter: Die hond is de hele dag al weer an de fieter (Diever)
- flikflooien: Hij leup al te flikflooien, net een hond um een zeike kou (Roswinkel)
- floepen I: Ik haar de deur haost dicht, mor de hond kun mij der nog net tussendeur floepen (Balloo)
- flustern: Uster de fluster/De kat is mien zuster/ De hond is mien breur/Nooit weer vertellen, heur (Hollandscheveld)
- flustern: ...De hond is mien breur/Hol op met dat gezeur
- foei: Foei, hond (Mantinge)
- fokseln: Dat kleine hontien zit aal tegen die grote hond an te fokseln (Sleen)
- fosserig: Wat hef e dat pak fosselig an, het is net of e de hond in het gat had hef (Padhuis)
- fotten: Die hond zit oe mar al an de broekspiepen te fotten (Ruinerwold)
- frabbe: Wat een frabbe van een hond
- fris II: as een jonge hond, ...een appel, ...een bellefleur (Ruinerwold)
- galpen: As de hond de hoel van de fabriek heurde, deed e niks as galpen (Borger)
- galpen: Wat zit die hond te gilpen, wat mekeert hom (Eelde)