U zocht voorbeeldzinnen met daarin "jas"
Resultaten 61 - 75 van 75
- slietsel: Slietsel van de duffelse jas gaf noppen (Gasselte)
- slodderig: Trek toch ies een aandere jas an, dizze is zo slodderig (Hooghalen)
- teunen: Die jas teunt niks
- törnen: Een jas oet mekaor törnen (Norg)
- umholden: IJ moet de jas anholden en de das umholden, het is kaold (Emmen)
- undergoed: Trek de jas oet, aj goed undergoed an hebt (Nieuw Dordrecht)
- vazen: De jas vaast
- verhangen: Die aander har mien jas verhangen, ik kun hum niet meer vinden (Sleen)
- vest: Hij is van hoes weglopen zunder jas of vest an te trekken (Westdorp)
- vinden: Ik vun die jas te lang (Buinen)
- voddenboel: Gooi die jas maor weg, het is ien voddeboel, aolmaol polten (Odoorn)
- zundag: Der zit wal drie ophalen in die jas; daor is de zundag of (Exlo)
- zunder: Hie lop aaid zunder jas (Gasselte)
- zwartlaken: De jas van het trouwpak was van zwartlaken, met daor under een streepte broek (Odoorn)
- zwieten: Doou de jas toch oet, ij zweeit je ja kepot (Eext)