U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kat"
Resultaten 61 - 80 van 105
- leep I: ...as een kat (Een)
- leven I: Zij hebt een leven as kat en hond
- liesternust: De kat het bai het liesternust zeten (Roderwolde)
- lustern I: Luster de fluster/De kat is mien zuster/De hond is mien breur/Hej het gat nog wal reur (Sleen)
- mage: De kat zal niet met je maag weglopen
- meert: Hie schruwt as een kat in mèert (Emmen)
- misselijk: Hie was zo misselijk as een kat (Anloo)
- moes I: Wij hebt een kat, dan hej gien moezen (Schoonebeek)
- oethalen: Pas op met die kat. As die oethaolt, hej een beste schram over je neus (Eext)
- ofbielden: Op de ersterties stund een kat in een kooi ofbield (Sleen)
- ofholden: Hool die kat van de melk of, dat e der niet bij komp (Padhuis)
- ofwinden: De kat hef mij het brèeigaoren hielmaol ofwunden; daor bin'k mooi klaor met (Odoorn)
- omzwinder: Die smirrige omzwinder van een kat (Roderwolde)
- op I: De kat vleug de ledder op (Borger)
- pakhoes: Hij veulde hum as een kat in een vrömd pakhoes en stun mor wat hen (Hijken)
- poes I: kat
- poes I: de man en de kat heurt bij 't pad (Hijken)
- raom I: De kat dee een raom en hie har het vogelie te pakken (Eext)
- rouwen I: Ze rouwt wel um die man, mar toen hij nog lèefde, vöchten ze as kat en hond (Broekhuizen)
- schettern: De okster schettert tegen de kat (Eelde)