U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kleur"
Resultaten 61 - 67 van 67
- verschieten I: Hij verschoot van kleur (Barger Oosterveld)
- verwaschen: Dat kleid is heilemaol verwascherd, der zit gien kleur meer op (Barger Oosterveld)
- vloerbeleg: Vloerbeleg in een lichte kleur (Dalen)
- voel II: Hij hef een kleur as een voel hemd (Anderen)
- wasoel: De wasoel is een klein vlinderie, grauw van kleur, die eier leg in lege hönnigraoten. As de eier oe (Eext)
- zoor: Hij hef een zaore kleur (Zuidwolde)
- zutemelks: Het vleis van een zutemelks kalf was wit van kleur