U zocht voorbeeldzinnen met daarin "klok"
Resultaten 61 - 69 van 69
- verluun: Bij een kind de kleine klok ien keer en bij een grote beide klokken drie keer (Sleen)
- verstellen: De slegel van de klok moet versteld worden (Norg)
- vort II: Het lig vort an de klok
- wèerdevol: Wij hebt nog een weerdevolle klok in hoes (Zeyen)
- weerdig: klok (Een)
- wekkerklok: (...) an de egge hönk een beste halfstaonde klok en veur de schörsteenbossen ok nog een wekkerklok
- wies I: as een klok met kukens (Hijken)
- wiezer: Klok het maor ein wiezer (Eelde)
- wiezerplaat: De wiezerplaat van de klok is verlicht