U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ledder"
Resultaten 61 - 75 van 75
- umkuiteln: Pas op daj niet ummekuiteln met de ledder (Klazienaveen)
- umrollen: Je kunt wel met die ledder umrollen (Balloo)
- varfbössel: Ik stun op de ledder en toen is de varfbössel mie vortvallen (Barger Oosterveld)
- verluun: As het varken an de ledder hung, dan mus het dier verluud worden. Dan kreej een borrel (Ruinerwold)
- vetkieken: Koj nog even vetkieken? Wij hebt nog een naoslachtertien an de ledder hangen (Dalen)
- veurhek: Bij het törfhalen haj een veurhekke in de wagen en de bijplaanke lag dan over de ledder hen (Pesse)
- wagen: Hij speide ledder over wagen
- wagenklaampe: De wagenklaampe zat op de ledder espiekerd, veur en achter de ronge. An de wezeboom haj een ringe (Zuidwolde)
- waggel III: De ledder stund waggel (Barger Compascuum)
- wankel: Die ledder moej vastholden, die steet wankel (Drouwen)
- wiendroevenbos: Mans had een dag of wat eerder op de ledder staon, um de wiendroevenbos wat te leiden
- wiggelig: Pas op, de ledder steet wiegelig (Pesse)
- wuppelig: De ledder stun wuppelig (Rolde)
- zandwagen: ledder
- zingen: Hie kan zingen as een kat, die achterneers de ledder optrökken wordt (Eexterveen)