U zocht voorbeeldzinnen met daarin "leren"
Resultaten 61 - 80 van 81
- struven II: Hie struuft zich flink met het leren (Rolde)
- studeren: Studeren doej in Grunningen; aans is het gewoon leren (Gasselte)
- talholt: Dan za'k hum mores leren; as het mut, mit een endtie talholt (Hoogeveen)
- taolenknobbel: Die jonge kun goed leren en har een echte taolenknobbel (Schoonoord)
- tied: De tied zal het leren (Weerdinge)
- tripklomp: Tripklompies hadden een leren bandtie aover de wringe (Hoogeveen)
- umstaon: Toen heur jong trouwde, mus die heel umstaon leren (Gasselte)
- undergrond: Hij har een goeie ondergrond, dat scheelde hum wal bie zien leren (Barger Oosterveld)
- verlappen: Hij verlapt het gewoon um te leren (Klazienaveen)
- veurlaand: Aj niet leren wilt, is warken je veurlaand (Zwinderen)
- veurschoot: De smid har een leren veurschoet (Balloo)
- vluken: Aj het vluken wilt leren, muj schaopen hoolden en op tripklompen lopen (Padhuis)
- voel II: Voel op het leren
- voetklep: Onderin de leren voetkleppe en evenpies onder de tute de op en daole gaonde zoeger mit een leren har
- vraog: Hen de lere gaon um vraogen te leren (Zuidwolde)
- vraog: Zie gongen hen vraogen leren
- wals II: De wals is moeilijk te leren (Noordscheschut)
- zagevoer: Va döt het gereedschap in het zagevoer, en mit de leren rieme wordt het op de rugge vast emaakt (Fluitenberg)
- zitten: Aj mij weer an de appels zit, za'k oe mores leren (Broekhuizen)
- zullen: hum wal leren