U zocht voorbeeldzinnen met daarin "licht"
Resultaten 61 - 80 van 92
- lochien: licht I, II
- lucht: Der was braand, de hiele locht was licht (Sleen)
- merinossen: Zo'n merinossen rok was lekker licht en luchtig (Noordscheschut)
- moeke: Hij het licht hoor, net as zien moetje, ...moeke (Emmer Erfscheidenveen)
- neef: Neef en nicht vrijt licht (Ruinerwold)
- neefien: Aj 's zomers het licht opdoet, hej derekt neefies in huus (Coevorden)
- oel: Dei bunt zo licht as een oele
- oel: Dat kind weegt niks, het is zo licht as een oelegien (Buinen)
- oetschakeln: IJ moet het licht oetschakeln, aj vortgaot (Zweelo)
- ofscharmen: In oorlogstied muj het licht van de fietslanteern ofschaarmen (Roderwolde)
- onnuur II: Het is een onnuur lompend licht vörkien
- oplichten I: Licht is op
- overholden: Griep, daor kuj licht wat van overholden (Dwingelo)
- pèerdstalglassien: Deur de pèer(d)stalglassies vuul het licht in de stal (Sleen)
- poot I: licht (Dwingelo)
- punder: De pungel an joen klokke is te licht (Barger Compascuum)
- rongeeg: Veur licht eggen wordt een rongegge gebroekt (Barger Compascuum)
- schrommeln: Veur de peerde weur zwaor en licht koren deur mekaor schrommeld (Borger)
- spontörf: Spontörf is hiel lösse törf. Dat zat in de meerstal. Die wèeiden je van de krooie, zo licht (Klazienaveen)
- stommeln: Doe het licht toch an, door in het duustern te stommeln (Sleen)