U zocht voorbeeldzinnen met daarin "makkelijk"
Resultaten 61 - 73 van 73
- umspannen I: Zij had een middel daj makkelijk mit twei haanden umspannen kunden (Koekange)
- veenput: Hij hef het nich makkelijk had; hij hef heil zien leven in de veenputte staon en een hok vol kinder
- verdrèeien: Met gymnastiek kunj makkelijk een arm of bien verdrèeien (Borger)
- verliggen: Hij gung wat verliggen, want het lag zo nich makkelijk (Barger Oosterveld)
- veugelknippe: Mit een paar stienen, een stokkien en een touwgien kun ie makkelijk een veugelknippe maken (Ruinerwold)
- veurhanden: Het is altied makkelijk, aj wat veurhaanden hebt (Ruinerwold)
- vrucht: Het was niet makkelijk om de vruchten in de grond te kriegen (Norg)
- wark: Do zas het nooit makkelijk kriegen, want do zös wark
- waslien: Een lange wasliende is makkelijk (Ruinen)
- wupkar: De wupkarre kuj zo makkelijk drèeien (Koekange)
- zölfstandig: De kleine zölfstandigen hebt het nich makkelijk (Barger Oosterveld)
- zolt I: Het is makkelijk, aj nog wat in het zolt hebt
- zwikken: Die schoenen kuj makkelijk op zwikken (Emmen)