U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mes"
Resultaten 61 - 80 van 167
- mes I: Dat mes is zo stomp as een viele (Zuidwolde)
- mes I: Hai het het mes altied dwars in de bek
- mes I: Hij het het mes lös in de buus zitten
- mes I: Hij hef hum het mes op de keel zet (Sleen)
- mes I: Hij möt onder het mes
- mes I: Een schaarp mes is een behold veur de schink
- mes I: Hij zit er mit het stompe mes op
- mes I: Ik heb geern daags een mes in de buus (Sleen)
- mes I: Bie het scheuren van gresland mot het mes op de ploug (Nieuw Schoonebeek)
- mes I: Die hingse trekt het mes wel, maar wieder komp hij niet (De Wijk)
- mes I: Wat gung je mam vannacht te keer. Het je pap heur met het blank mes stoken?
- mes I: Dat mes is zo stomp, ie kunt er wel op hen Keulen rieden (Ruinerwold)
- mes I: Het mes snidt van twie kanten (Oosterhesselen)
- mes II: Hie kruult de mes mit de kaore op het laand (Fluitenberg)
- mes II: körte en roege mes (Sleen)
- mes II: Hie hef ien van de zeuven hen mes strèeien
- mesboer: Een mesboer bracht mes hen het laand veur iene die gien pèerd har (Sleen)
- mesgierig: Der mout mes op dat laand, het is mesgierig (Zuidlaren)
- meshaak: Aj rouwe mes hen het laand brengt, muj een meshaoke gebruken, aans kuj ze niet van de wagen kriegen (Koekange)
- mesinlegger: Een mesienlegger leup veur de ploeg uut en scheuf mit de vorke de rouwe mes ien de vore (Wapserveen)