U zocht voorbeeldzinnen met daarin "moeten"
Resultaten 61 - 80 van 124
- moeten: Wij zult wel naor hoes moeten, want het bedde komt niet bij oes (Drouwen)
- moeten: Het mut oe mar overkomen daj der mit dit weer uut moeten (Nijeveen)
- moeten: te moeten wezen
- naoweiden: Wij zult wal naoweiden moeten, wij komt te kurt
- oetlopersgoed: Dou je oetlopersgoud maor even an, aj bosschoppen doun moeten (Roden)
- oetmessen: Wij moeten de zwienehokken nog oetmessen (Een)
- oetspranen: Aj de kounen 's maitieds oetlaoten, dan moeten ze heur eerst oetsprannen (Valthermond)
- oetspranen: Kinder moeten ruumte om heur tou hebben, dan kunnen ze heur oetsprannen (Norg)
- ofbuizen: Ie moeten joe niet hielemaol ofbuistern; morgen kuj niks (Smilde)
- ofdrieven: De drievers moeten dat stuk nog ofdrieven
- oflakken: We moeten die deur even oflakken vandage (Klazienaveen)
- ofsteken: De melkdistels moeten ofsteuken worden (Schoonoord)
- oogmark: In mien oogmark har e dat niet doen moeten (Sleen)
- oor: Je moeten de oren niet laoten hangen
- opbinden: Wie moeten nog een stuk rogge opbinden (Klazienaveen)
- opgooien: Wij moeten die eerappeldobbe even opgooien dat je een beetje een fetsoenlijke koele kriegt
- ophalen: We moeten het lèeste heui nog ophaelen (Vledder)
- ophissen: Je moeten die honden neit tegen mekaor ophissen (Een)
- ophokken: Wai hebben het er of, mor wai moeten het nog ophokken (Roderwolde)
- opknuppen: Wai moeten nog een klaain houkie haover opknuppen, dan is het klaor (Roderwolde)