U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mond"
Resultaten 61 - 80 van 195
- lomp: Die is zo lomp in de mond, het is dan ook een lomperik
- malen: Hie kun het eten niet kwiet worden, hie maolt er wat met in de mond (Schoonlo)
- melden: IJ moet je mond holden, ij hebt hier niks te melden (Sleen)
- miespeln: Zie gniest loos en met heur iene taand in de mond miespelt zie
- mond: Hij het een bloor in de mond van het neie kunstgebit (Eexterveen)
- mond: Ik heb het zo in de mond
- mond: As ie je mond non ies èven holdt, dan kan een aander ok nog wat zeggen (Hijken)
- mond: Dat kind had een grote mond
- mond: Het ligt mie veur in de mond, mor ik kan der niet opkommen (Tweede Exloërmond)
- mond: As hij de mond lös döt, hebben beide oren visite
- mond: Ik heb hom het nog in de mond geven
- mond: Pas op daj de mond niet veurbij praot
- mond: Hij hef de mond wel op de goeie plaats
- mond: Doe hest ook altied de mond veuran
- mond: Met de mond vol tanden staon (Anloo)
- mond: Hie prat hum naor de mond
- mond: Dat praotien giet van mond tut mond (Zuidwolde)
- mond: Ieder het de mond der vol van
- mond: Hij zit met de mond vol tanden
- mond: Hij is niet op zien mond evallen