U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rogge"
Resultaten 61 - 80 van 299
- geil: Die rogge is veul te geil, die kan wal is an de grond gaon (Buinen)
- geld: Het geld greuit mij niet op de rogge (Ruinerwold)
- gelig: Die rogge verkleurt al aordig, die wordt al gelig (Pesse)
- geuren: Rogge en heui geurt (Dwingelo)
- geuren: De rogge was zo dreuge, het geurde der uut (Hoogeveen)
- geursel: Het geursel van de rogge dat in de wagen bleef liggen, weur in de wanne veegd (Beilen)
- gezèei: Het gezei dat er vrogger was, dat was haver en rogge (Padhuis)
- gezicht II: Bij slimme rogge was het een hiel gezicht (Sleen)
- girreldreuge: Die rogge is girreldreuge (Mantinge)
- glunig: Spin-An zit in de rogge, witte wieven of gleunige kerels
- goddern: Laot de rogge mar zachies in de zak guddern, aanders lop het er over (Geesbrug)
- golven: Rogge kan zo mooi golven (Roswinkel)
- greskont: Rogge, waor onder een boel grös of onkruud in zat, dat waren gröskonten (Wapserveen)
- Griet I: zat under in de haver en de rogge en stunk verschrikkelijk (Hijken)
- grond: Nao deei bui lig al de rogge an de grond (Eext)
- gruien: Het geld greuit mij niet op de rogge
- grunigheid: Wat zit er nog een grunigheid in de rogge (Sleen)
- haas I: ...het zit boven in de rogge (Pesse)
- haasien-over: knienen en de achterste mus dan aover de hele regel springen; de haanden op de rogge van het haasie, (Hollandscheveld)
- ham I: Die dikke, wat umgeklunken baovenraand van het zendeblad is de haam, dat rechte ende is de rogge (Hoogeveen)