U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schiet"
Resultaten 61 - 70 van 70
- toe II: Toe, schiet ies een beetien op! (Koekange)
- touw: Ik heb het pèerd al hoelang in touw had; schiet non mor ies een beetien op
- treuzeln: Schiet op, niet zo treuzeln! (Kerkenveld)
- umdollen: Schiet ies wat op, ie loopt mar wat umme te dollen (Ruinerwold)
- umdrouwen: Ie mut niet zo ummedrouwen, schiet toch ies op (Hoogeveen)
- umklèeien: Schiet ies wat op, jong, niet aaltied zo umkleien (Nieuw Dordrecht)
- voelbommenholt: Voelbomenholt: aj der op schiet, dan stinkt het (Zeyen)
- wan: Knollen kuj in de boek niet holden; eet ie ook een pan vol, schiet ie een wan vol (Odoorn)
- wenken: Daar hij wenkt, schiet hij niet
- zunde I: Het is zunde, det de koenen in het water schiet, want de boeren hebt de mes zo hard neudig (Ruinerwold)