U zocht voorbeeldzinnen met daarin "schuur"
Resultaten 61 - 80 van 91
- scheut: Der kwam een scheut wind, de platen rabbelden op de schuur (Sleen)
- schoel II: Een lösse schuur met allend een dak er op veur schoel (Hijken)
- schol I: Veur het dichtspiekern van dat diel van de schuur kuw wal schollen gebruken (Hooghalen)
- schoor: En schoor zit in de kap van de schuur (Roderwolde)
- schop I: De schop zat vaast an de schuur. IJ kunden er in opbaargen: zudden, baggel, törf, heui, waogens of (Eext)
- schoren I: Wij moet die schuur schoren, aans kan e wel ies umvallen (Ekehaar)
- schubbe I: Met die schubben hew de aolde schuur wat opknapt (Sleen)
- schuur: Wij hebt de schuur vlak achter het hoes (Sleen)
- schuur: Dit zommer hebbe wij het heui mooi dreug in de schuur kregen (Beilen)
- Sint-Anna: *Met St Jaopik of met St Ann'/Komt het koren in schuur of wan
- slang: Barg die slang even op in de schuur (Padhuis)
- spiekern: Wij spiekert die schuur wel in mekaor
- stalderij: Misschien dat e een beetien stalderij in die schuur hebben wil (Sleen)
- störmlanteern: Hèze dat störmlucht in de schuur laoten staon? (Padhuis)
- tegenholden: Wij kunden dat niet tegenholden, die schuur is der wal kommen (Sleen)
- timmerhoek: In de schuur har e een timmerhouk, ...timmerhok (Roderwolde)
- toe I: De koien tou de schuur oetdrieven
- touwwark: Het touwwark hung in de schuur (Sleen)
- undermelkstun: De undermelktun stund in de schuur (Dalen)
- vanneis: Die schuur moet ze weer hildal verneis opbouwen (Eext)