U zocht voorbeeldzinnen met daarin "soep"
Resultaten 61 - 75 van 75
- vast: Ik doe vast een beetien selderij in de soep (Broekhuizen)
- verdriegen: Doe maor waoter bij de soep, dan kuj het wat verdreeigen (Gasselte)
- vermecelli: Wat is die soep ja dun, doe der mor is wat meer vermecelli in (Eext)
- vet I: Der lig een laoge vet op, op die soep (Hoogeveen)
- vetlaog: Der lag een hiele vetlaog op de soep (Sleen)
- vetoog: Soep, woor gien vetogen in drieft, is dunne soep (Barger Oosterveld)
- veurpruven: Ik zal ies even veurpruiven, ik geleuf dat dei soep veul te zolt worden is (Barger Compascuum)
- vissekop: Van een viskop kuj soep koken (Gieten)
- vulen: Ik zal even vulen of de soep warm is (Havelte)
- warboel: Het was een warreboel, alles löp in de soep (Hoogeveen)
- waterachtig: Wat is die soep waoterachtig (Drouwen)
- waterachtig: *Mit waterachtige soep kuj het Wilhelmus zingen
- weer III: Soep met een stuk van een olde weer
- zoltigheid: De soep krèeit mij deur de hals van zoltigheid (Fluitenberg)
- zunig: Die is zo zunig, die kan op een pruun wal soep koken (Sleen)