U zocht voorbeeldzinnen met daarin "spul"
Resultaten 61 - 80 van 130
- minderwèerdig: Dat is minderweerdig spul (Barger Oosterveld)
- miszeg'gen: Het is mij wat miszegd, ik heb er wat verkeerd spul opgooid (Exlo)
- naovraogen: Ik zal wal even naovraogen of hij dat spul wal kregen hef (Westerbork)
- nippen: Het is stark spul, ie mön der allend van nippen (Meppel)
- noodoplössing: Dat spul was direkt nich te levern, man zie hebt een noodoplossing vonden (Nieuw Schoonebeek)
- notsem: Da's duur spul jong, het is er maor notsem (Hoogeveen)
- oelakkoek: In oelakkoeken daor zat Indisch spul in (Hoogeveen)
- oetfiegeleren: Ik wil toch ies even oetfiegeleren, woor hij dat spul vort hef (Barger Oosterveld)
- oetlaan: De koopman was zien spul an het uutlaeden, ...uutlaen (Dwingelo)
- onnut: Dat muj niet kopen, dat is onnut spul (Hoogeveen)
- opzolten: Ie kunt opzolten met je spul (Erica)
- overstallig: Daor lig aal van dat overstallig spul (Sleen)
- overtallig: Dat spul hew overtallig (Zuidwolde)
- pest: Dat spul is zo giftig as de pest (Hoogeveen)
- pompelul: Dat is spul vèur de pompelul
- postkantoorholder: De postholder was vurt en doe hadden de inbrekers vrij spul (Havelte)
- prikkeln: Dat spul prikkelt mij op de tonge (Hoogeveen)
- roemen I: Ik wil mien eigen spul niet roemen, mar het is toch bèter (Elim)
- scharrel I: Det jonge spul is tegenwoordig al vrug an de scharrel
- schimmeln: Dat spul begunt te schimmeln, gooi het mor vort (Zweelo)