U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stoel"
Resultaten 61 - 75 van 75
- tempeln: Tempeln mit een stoel
- tentker: Veur tien stuver matten de tentkers vrogger een stoel (Zwinderen)
- tuteln: Hij kreeg een achterhaandse, dat hij tutelde van de stoel (Pesse)
- vallen: Ze völd even op de stoel um heur borreltien op te drinken
- verband: De stoel is uut verbaand (Havelte)
- verplaotsen: Ik wil mij even verplaotsen; ik gao in een ander stoel zitten (Klazienaveen)
- verschienen: Ie mut die stoel niet vlak veur het raam zetten, aans verschient, ...verschöt de bekleding (Hoogeveen)
- weven: Hij zit op die stoel te weven (Hollandscheveld)
- wiebeln: Die stoel is rok, die wiebelt, ...wiemelt (Sleen)
- wiebeln: Hij zit op de stoel te wiebeln (Erica)
- ziegezagen: Die stoel mut neie spielen in, hij ziegezaagt zo (Ruinerwold)
- ziegezagen: Hie zit op de stoel te ziegezagen (Sleen)
- zit: Die stoel hef een goeie zit
- zunnen: Ik heb in 't stoel zeten te zunnen (Drouwen)
- zwikken: Zit niet zo op die stoel te zwikken (Havelte)