U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vrouw"
Resultaten 61 - 80 van 385
- foskont: Dennend? Een foskont van een vrouw; het is der zo voel! (Eext)
- fossen: Die jurk van die vrouw is roeg mokt, het hef hier en daor nogal wat fost met het neien (Anderen)
- gebit: Die vrouw hef een mooi gebit (Oosterhesselen)
- geel I: Mien vrouw kan gien geel hebben
- gehemmel: Ik zee tegen de vrouw: schai toch oet aal met dat gehemmel en gefissel, het is ja schoon (Eexterveen)
- geld: Wat zat daor veul geld bij die vrouw
- geletterd: Mien vrouw het een mooi geletterd schilderai maokt
- genegenheid: Hij hef nooit veul genegenheid van zien vrouw undervunden (Hijken)
- genog: Hij verdiende goed, maar het was zien vrouw nooit genog (Weiteveen)
- gesnar: Stil mor met dat gesnar, zee de vrouw, ik lees de krant zolang as het mij past
- gespraan: Bai een waogenschuur stun een vrouw te kieken noar het gespran van een dikke Islander haon, die ze a
- gewicht: Die vrouw is nog wal aordig an het gewicht
- glidderig: Dei vrouw dreugde de koppies of met een glidderige schuddeldouk (Emmer Erfscheidenveen)
- glimmen: Dat is zo'n dikke vrouw, zai glimt van het vet (Valthermond)
- gofferd: Die vrouw meende dat ze alles doon en zeggen kun, dat was een gofferd, heur (Hijken)
- goor: Die vrouw hef het wasgoed zo goor, ij kiekt er zo goor in (Sleen)
- grui: Die vrouw zit in de grui
- gulhartig: Die vrouw, dat is een gulhartig meinse (Zuidwolde)
- haand: Die vrouw hef een gat in de hand
- haken: Mien vrouw is mit een beddesprei an het haoken (Ruinerwold)