U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bek"
Resultaten 81 - 100 van 138
- opschepper: Dat is een opschupper mit een grote bek (Fluitenberg)
- opscheuren: Een grote bek opscheuren (Schoonlo)
- optrekken: Geneer ie oe niet um zo'n grote bek op te trekken? (Hoogeveen)
- opzetten: Hij zette een grote bek op (Ruinen)
- ossenkop: Lillijke ossekop, hol je bek toch dicht (Sleen)
- overbluffen: Hij mient dat e met zien grote bek ieder overbluffen kan (Schoonebeek)
- pèerd: Een gegeven peerd moej niet in de bek kieken (Sleen)
- prauwel: Een prauwel van een wiefie hef een bek as een scheermes en is de duvel ontkreupen en is kört veur d (Geesbrug)
- proten: Hie prat elk naor de bek, ...mond, ij wit nooit waj der an hebt (Sleen)
- puut: Die puut ok altied mit zien grote bek (Klazienaveen)
- rabbeln: De ofslager haar het er drok met; de priezen rabbelden hum van de bek of (Hijken)
- rad II: Wat is die rad met de bek (Klazienaveen)
- rebbeln: Het rebbelt heur van de bek of (Zuidwolde)
- reerdompe: Oeze Garriet, dat was as jonggien toch zo'n reerdompe, die har altied de bek lös (Ruinerwold)
- roeper(d): Dei rouper staait altied met de bek veuran (Emmer Erfscheidenveen)
- Runer II: Het Runer waopen is bij oens een snee over de bek (Ruinerwold)
- scheermes: Dai het een bek as een scheermes
- schoep: mit een iezern bek (Geesbrug)
- schruwakster: Een schreifekster was ok eine, dei altied de bek los hef (Barger Compascuum)
- slaag: want de maone hef een balke in de bek (Elim)