U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boel"
Resultaten 81 - 100 van 249
- klauwerd: Een peerd, dat een boel klauwt mit de veurpoten is een klauwerd (Wapserveen)
- klungelwark: Ik heb vandage een boel klungelwark had (Klazienaveen)
- knullies: Die knullies hef de boel ok weer verprutst (Drouwen)
- knup: De boel löp mij lillijk ien de knuppe, nou de knecht ziek is
- korrelbos: daor zat vaok een boel zaand in (Peize)
- kraom: Wij kwammen met de hiele boel in de kraom
- krap I: Maak de achterliende goed vaste an de krappe, det mij de boel niet lösschöt (Ruinerwold)
- kroppen: Hij kun het niet meer kroppen, de boel is verkocht (Klazienaveen)
- kundschap: Ik heb een boel kuunschop (Ruinerwold)
- kwikkien: Ze holdt een boel van kwikken en strikken (Hoogeveen)
- lammenarig: Het is een lammenadige boel (Hoogeveen)
- larie: Der wordt een boel larie schreven (Peize)
- lawaai: Hie hef aaid een boel lawaai (Stieltjeskanaal)
- ledig I: Hie hef een boel ledige tied (Balloo)
- lieken I: Het peerd har oeze hekke kepot eraomd, maar mit wat plaanken krege wij de boel toch weer in de lieke (Ruinerwold)
- liempot: Een liempot is ok iene, die de boel weer an menare perbeert te praoten (Zuidwolde)
- lindenboom: In de bluuisels van lindebomen zit een boel hönnig
- lisdodde: Aan de kaant in het meer zit een boel lisdodden (Zuidlaren)
- lisse I: Zij hebt de boel niet in de lisse holden
- lopen: Ze loopt een boel bij