U zocht voorbeeldzinnen met daarin "brood"
Resultaten 81 - 100 van 154
- klibberig: Het brood is vaaste neet good gaer, het is jao zo klibberig (Diever)
- kliems: Dat brood is kleims, het is neit goud gaor (Emmer Erfscheidenveen)
- kliems: Een kliemse streek deur het brood kwam, umdat de ovend niet waarm genog was
- klifferig: Wat is dat brood wèer klefferig, is het wal gaar? (Beilen)
- kloddern: Ze kloddern de botter dikke op het brood (Hoogeveen)
- knapperig: An dat brood zit een knapperig korsie (Coevorden)
- knarperd: Bij knarperds gien nood, hebt de pochers gien brood (Padhuis)
- Knelis: Knelis, Knelis klomp/ Hef zien messien stomp/Het messien wol gien brood mèer snien/Toen mus Knelis
- knoerhard: Dat brood is knoerhard (Barger Oosterveld)
- körrel I: (brood)krummel
- krummel: Krummels bint ook brood
- lang I: As der in de hondsdagen van die draoden in het brood zit, zit de lange der ien; bie warme dagen kan (Barger Oosterveld)
- lang I: Het brood van de bakker is zo sliekerig, het bint allemaol draoden, daor zit vast leng in (Coevorden)
- lepelziekte: die is zo mager as brood (Westerbork)
- liflapperij: Dat liplapperij, door hol ik nich van; geef mie man brood mit zwienekeze
- loezig: Het is door een loezerige boudel, der is niks as dreug brood (Barger Compascuum)
- melkenkamer: In de melkenkaomer aachter de bedsteden stunden de inmaakpotten, de botter, brood en stoet en de sla (Roderwolde)
- moes I: Gien brood in de spinde en de moezen gaot mekaar bokkien staon en vreet het katoen oet de laamp
- molten: brood (Zuidwolde)
- mulder: ...oet ieder zak een acht ponder brood/ Zo wordt de mulder zien kinder groot (Gasselte)