U zocht voorbeeldzinnen met daarin "bult"
Resultaten 81 - 100 van 126
- riefsel: Gooi dat bos riefsel mor bij op de bult (Balloo)
- roegeln: Het zaod roegelt er oet, wij moet een klied tussen de bult en de wagen leggen (Sleen)
- roezeln: Za'k ies roezeln, hoeveul èerpels daor an die bult zit? (Hooghalen)
- ruumèer: De ruumeerde weur vrogger in een bult zet. Dan kwam er nog wat roege mest deur oet de kalverstallen. (Eext)
- schaop I: Der gaot een bult makke schaope in een hok (Padhuis)
- scheepskrooier: De man die de törf op het schip krooide, was de schutekrooier; die ze van de bult wegheul, was de b (Nieuw Dordrecht)
- schoelker: Der riedt nog altied een bult schoelkers op de fiets hen de schoel (Padhuis)
- scholakster: Scholoksters maokt een bult lawaai (Eexterveen)
- schrót: Er luip een heile bult van dat klaaine schröt op straot
- schuld: Het is verduld de bult zien eigen schuld/Dat hij de kast mut dragen/ Gaot dan naor Jan Haverman/En l (Hollandscheveld)
- slak: Met dit natte wèer zit er een bult slakken in de tune (Hijken)
- slik I: Mit Sint-Meerten kregen de kinder weer een bult slik (Roswinkel)
- stapeln: Ik mus het brandholt nog op een bult staopeln (Vries)
- stinkholt: Stinkholt is er nog veule in de bossen, mar het wordt de leste tied een bult ekapt (Havelte)
- stobbe I: Hij har nog een heile bult stobben achter het hoes liggen (Barger Compascuum)
- stobbe II: Een stobbe was een bult mit een deursnee van ong. 2½ m en een inhold van 9600 baggelties. Een dreiv (Barger Compascuum)
- stoten: Hij stöt wat an de bult (Rolde)
- takkebos: 's Winters gungen ze hen takkebossen binden, veural de bakkers. Die harren aaid een bult takkebossen (Stieltjeskanaal)
- teep: Mit de (heui)tèpe een gat in de bult trekken (Nieuw Schoonebeek)
- tering: Eerder störven der een bult mèensen an de vlegende tering (Beilen)