U zocht voorbeeldzinnen met daarin "buren"
Resultaten 81 - 100 van 168
- liggen: Det kiend lig altied bij de buren (Broekhuizen)
- loop: De hond hef de loop hen de teve van de buren
- luder: Bij aoverlieden worden der twei van de buren an ewezen as luders (Ruinerwold)
- maljagen: Wat bint de kinder van de buren weer an het maljagen (Nieuw Dordrecht)
- malleur: Bij de buren harren ze een boel malleur in het achterhuus (Uffelte)
- mishebben: Ik heb al rondverteld dat de buren oet mekaor gungen, maor ik heb mij der lillijk met mishad (Borger)
- morsdood: Het hondtie van de buren leup onder de busse, hij is morsdood (Nijeveen)
- nachtoel: Onze buren gaot altied laat naor bedde, het bint van die nachtoelen (Coevorden)
- naoberschap: Wij kriegt gauw neie buren, zie hebt oes het naoberschup al anzegd (Oosterhesselen)
- naozien: Die bliksemse jonge van de buren zat alweer in de appels; ik zal hum naozien (De Wijk)
- neijaorskoekeniezer: Het naaijaorskoukeniezer hew in de maande met de buren (Roderwolde)
- neilot': Dan is het eerst almaol neilaot west met die neie buren (Klazienaveen)
- neimelkt: De buren hebt een neimelkte koe, wij hebt er buust van kregen (Borger)
- neuger: As ter vrogger een verstaarf was, was één van de buren de neuger (Diever)
- neugersgeld: Dit neugersgeld worde deur de buren betaald (Havelte)
- nevelig: Wat is het nevelig vanmörgen, ik kan het hoes van de buren niet zien (Emmen)
- noodklok: Bij oes buren gaot de noodklokken; ze hebt gien vreten veur de zwienen meer (Borger)
- oetluun: Oes buren zint schoon oetlud bij iederien
- oetneugen: We hebben alle buren uut eneudigd op de brulofte (Vledder)
- oetstalling: Ze hadden bij de buren ook een mooie uutstalling mit schonemaken (Pesse)