U zocht voorbeeldzinnen met daarin "dak"
Resultaten 81 - 100 van 107
- schoel II: Een lösse schuur met allend een dak er op veur schoel (Hijken)
- schoer: Jonges gao onder dak, der komp een beste schoer an (Barger Compascuum)
- schoof: Een schoof dak
- schörstienveger: De schörstienveger luup over de nok van het dak (Borger)
- schuunte: In de schuunte van het dak zat een vogelnustien (Oosterhesselen)
- siepeln: siepelt deur het dak (Weiteveen)
- spoor III: Sporens bint de schuun opstaonde balken, woor het dak op rust (Gees)
- sprao: Het is zo hiete, de spraoden valt van het dak (Zwiggelte)
- striebiens: De timmerman zat striebiens op het dak (Eext)
- strodaok: dak
- taps: Het dak löp taps toe (Hoogeveen)
- toeschieten: Pannen toeschieten op het dak (Zuidwolde)
- verdekken: As de rogge dörst is, wordt er dak van klaapt. En as het dan verdekt is, dan hej een strodak (Hijken)
- veurspriedsel: Het veurspriedsel is de onderlaoge op de latten bij het begun van een neei rieten dak (Wapserveen)
- veurwam: Op oens huus stiet een donderbessem baoven op de veurwamme. Die is van stro maakt. Het dak is van re (Havelte)
- vliegen: De vonken vleeigt over het dak (Eext)
- vlinderpoppe: onder het dak van het huus (Wapserveen)
- voeligheid: hieptiek, dak
- vörst I: op de vörst van het dak (Eext)
- vuurbal: Mit dei bliksem zagen ze een vuurballe op het dak (Barger Oosterveld)