U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ding"
Resultaten 81 - 100 van 161
- non II: Laot je dat ding non niet weer ofnieveln (Emmen)
- nuffig: Wat is dat al een nuffig ding
- nutteloos: dat ding te bewaeren
- oetgaof: Dat is een duur ding, dat is een huile uutgaove (Emmer Erfscheidenveen)
- oetrichten: Wat hej daor veur een ding, wat woj daor met oetrichten? (Vries)
- oetzied: Um wat ruumte te kriegen, mout dat ding oetzied zet worden (Zuidlaren)
- of'kieken: Honderd daalder veur dat ding? Dat kan ik er niet an ofkieken (Zuidwolde)
- ofkammen: Aj een ding goedkoop in handen hebben wilt, dan moej het good ofkammen (Hijken)
- ofmienen: Dat ding wo'k hebben, ik heb mitiene of emiend (Noordscheschut)
- ofnimmen: Ik zal je dat zwaore ding wal even ofnimmen
- ofzetter: Hest mie dat ding ja veul te duur verkocht; bist ja een ofzetter (Emmer Erfscheidenveen)
- onbehulpzem: Die schup kan ik niet met warken, het is zo'n onbehölpzaam ding (Borger)
- onbehulpzem: Dat ding is veul te onbehölpzaom om achter op de fietse mit te nemen
- onbereppelijk: Dat is zo'n onbereppelijk ding, ik broek het nooit (Sleen)
- ondeugend: Het is een krabbe van een wiefie, een ondeugend ding (Beilen)
- onhandig: Die trap is een onhandig ding, niet te tillen (Zeyen)
- onhandzem: Wat is dat ja een onhandzaom ding (Eexterveen)
- onneuzel: Wat een onneuzel ding veur zoeveul geld (Ekehaar)
- ontwenden: Dat ding hebt ze mij ontwend (Hollandscheveld)
- opdoen: Waor heb ie dat ding op edaone?