U zocht voorbeeldzinnen met daarin "feest"
Resultaten 81 - 100 van 111
- polonaise: Op het èende van het feest wuur der een polonaise daon (Odoorn)
- poot I: Een feest op poten zetten (Dwingelo)
- potverteren: Met het potverteren hebt zij het feest nog ies dunnegies overdaon (Padhuis)
- prilken I: Die zat door toch zo op het feest te prilken met zien gold (Ekehaar)
- rennen: Dat schaatsen runnen eerder was een feest
- richten I: Dei schure richten is een heil feest worden (Barger Compascuum)
- ringsteken: As hier vrogger feest was, dan was er ook altied rinkstikken (Ruinerwold)
- rondtien: Hij hef feest, hij gef een rondtien (Hoogeveen)
- schandaal: Het is een schandaol dat ze al weer op dat feest waren nao dat starfgeval (Sleen)
- slap: Nao dat feest vuulde ik mij zo slap dat ik de hiele dag in bedde legen heb (Padhuis)
- slinger: Der was feest, de hiele kamer hung vol slingers (Sleen)
- smoesterig: Nao een feest kuj wel ies wat smoesterig oetkieken (Norg)
- soortement: Zie hebt er eeen soortement feest van maakt (Sleen)
- spektakel: Ze maoken van dat feest een heil spektaokel
- sprake: Der was heilemaol gien sprake van een feest (Barger Oosterveld)
- stapels: Het feest was staepels mooi (Wapse)
- stempel: Dat veurval drukte een stempel op dat feest
- stoeltiendansen: An het einde van het feest gao wij stoeldaansen (Hooghalen)
- tientien: Het is maor ienmaol feest, nou kieke wij niet um een tientien (Kerkenveld)
- toeken I: Touken wèke is het feest (Nieuw Schoonebeek)