U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gauw"
Resultaten 81 - 100 van 455
- drinken II: Wij hebt net pauze, nou gauw even koffie drinken (Ruinerwold)
- elzenboom: Elzenbomen gaot gauw dood (Geesbrug)
- empen II: Non zo slim is het niet hèur. Ie moet niet zo gauw zitten te empen (Hijken)
- enterhok: Komp die kleine van je ok gauw in het enterhok?
- ettern: Die wonde begunt te ettern, dou der mor gauw wat zalve op (Barger Oosterveld)
- euvel I: Det euvel is gauw verhölpen (Ruinerwold)
- flansen: Hie hef gauw even een opstel in mekaor flanst (Anderen)
- flikken: Ik zal het gauw even an mekaar flikken (Exlo)
- flitterig: Wat is dat flitterig papier, dat geet gauw kepot en het kneutert zo (Hijken)
- floddern: Die hoen legt gauw, want de kaom die floddert hum al op de kop (Sleen)
- floepen I: Hij had de arm uut het lid, maar hij floepte der nogal gauw weer in (Meppel)
- fochteln: hef e gewoon even gauw in mekaar fochteld (Barger Oosterveld)
- foebeln: Dat heb ik even gauw in mekare foebeld (Nieuw Amsterdam)
- foeter: Ene die altied foetert, die kreeg vrogger al gauw de bijname 'de foeter' (Hollandscheveld)
- fossen: Dat neeiwaark is niet netties, het is mor gauw wat bij mekaer efost (Diever)
- fraai: IJ bint mij een fraai heerschap! Hoepel mor gauw op! (Eext)
- fraanseln: Hij kan gauw wat in mekaar fraansen
- frommeln: De streuper frommelde de haas gauw under de jas (Borger)
- gaar I: Bij hum binnen de rapen gauw gaar
- gaffeln: Dat moe'k nog gauw even terecht gaffeln (Gasselte)