U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geef"
Resultaten 81 - 100 van 160
- mesjester: Geef mij maar 10 el van dat mesjester (Hoogeveen)
- muntien: Geef dat kind toch gauw een muntien (Diever)
- mus I: Ik geef joe dommit een witte musse met zeuven baandties
- muulken: Geef hum man èven een muulken (Nieuw Schoonebeek)
- muut: Aj iene wat in de mute koomt, geef ie wat toe
- nat I: Ik moe gien rozienen hebben, geef mij mor wat van het nat (Borger)
- netties I: Toe, geef die meneer ies netties een haand (Noordscheschut)
- nulliesholtien: geef der ien
- ongeliek I: Geef hum is ongeliek, dat e dat laand kocht hef (Stieltjeskanaal)
- ongezolten: Geef mij mar een pond ongezolten spek (Elim)
- oog: Geef je ogen gooud de kost (Gasselte)
- overschot: Geef het aoverschot mar an de varkens (Ruinerwold)
- pak I: Geef hum toch een pak op zien donder, dan holdt dat geplaog vanzulf op (Erica)
- panlap: Geef mij ies een panlap, ik kan het zo niet lien
- petater: Geef hum toch een petetter, ...petater veur de kop! (Sleen)
- piets: Geef dat pèerd een piets, da e wat anlop (Sleen)
- pietseltie: Geef mie mor een klaain pietseltje of (Emmer Erfscheidenveen)
- pingeln: Geef ies meer gas, die motor pingelt (Klazienaveen)
- plaatstoet: Geef mij mor plaotstoet, dan hej niet zoveul körsten (Anloo)
- plakkedoenze: Geef hum mar een plakkedoenze veur de kont (Padhuis)