U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geven"
Resultaten 81 - 100 van 348
- gang: Ik musse nogal wat gangen waeter hebben um alle konen wat te drinken te geven (Diever)
- geduld: Die het geld van hum hebben möt, die möt mor geduld geven (Sleen)
- geelzucht: Aj blooud geven wilt, vraogt ze je oj ok leden hebt an geelzucht (Eext)
- gehèur: Wist doe aan die oproup ook geheur geven? (Emmer Compascuum)
- gek I: Dit kost zoveule as een gek der veur geven wil (Ruinerwold)
- gek II: Ik was haost zo gek op die kerel, ik wol hum wel wat op zien donder geven (Klazienaveen)
- gelag I: Een gulden in het gelag geven
- geleuf: oe niet geven, de haope wel (Ruinerwold)
- gemacht: Ik heb hum een trap in het gemacht geven (Klazienaveen)
- gevangenisstraf: Zij mussen die aovervallers veule hoger gevangenisstraffen geven (Ruinerwold)
- gevel: Ik zal de koeien een beste gevel knollen geven (Drouwen)
- geven: Hij zul mie de helft geven, maor dat deu e nich (Barger Oosterveld)
- geven: Zij mussen hielwat geven en nemen, veurdat zij bij mekaer kwamen (Dwingelo)
- geven: Ik heb hum een triezel um de oren geven (Eext)
- geven: Hej het roken der ok an geven?
- geven: Dus ie wollen de boerderij der an geven, Willem?
- geven: Wat zuw geven, hie wordt vieftig (Sleen)
- geven: Ik wol je wel wat geven, mor ik heb het verkeerde vezzie an (Roderwolde)
- geven: As het knip en nog ies knip, dan kuj ook nog wel wat meer geven
- geven: Oeze hazelnöttenboom hef al een paar jaor niks geven (Padhuis)