U zocht voorbeeldzinnen met daarin "glad"
Resultaten 81 - 100 van 136
- lier: Det ventien wol mij een liere dreien, mar det zat hum niet glad
- malkopt: Stel je toch niet zo an man, ie bint jao glad malkopt (Oosterhesselen)
- mesplank: De mesplaank kan wel ies glad wezen (Vries)
- metworst: is zo glad (Hijken)
- muut: Dat peerd is zo glad, het glaanst oe in de mute (De Wijk)
- nebbe: As hij hum escheuren hef is hij mooi glad um de nebbe (Ruinen)
- ofpegeln: Zai hebben zuk glad ofpegeld (Valthermond)
- omklabatsen: Het is glad, ie kunt zo mor omklabatsen (Westervelde)
- ongewoonte: Der was vandaog veul wind en dat bin wij helemaol niet wend. Dat is glad ongewoonte (Anderen)
- oppervlak: De taofel haar een glad oppervlak (Roderwolde)
- overstuur: Het kind was glad overstuur (Beilen)
- pegastekaoker: Ie hebt het weer glad mis, pegastekaoker daj bint (Ruinerwold)
- pik I: Het is zo glad as pek (Ruinen)
- platentonte: Mit een platentonte en wat kachelpoets was de plate zo weer glad (Elim)
- pletmusse: Een pletmusse was gewoon een mussie, net een babymusse, glad umme het heufd, mit een kaantie der ond (Hollandscheveld)
- poetsen: , dan wordt ze van buten wel glad (Zuidwolde)
- pompen: Het was glad; hie pompde der hen (Sleen)
- prutser(d): De timmerman is een prutser, glad onbekwaom veur zien vak (Norg)
- reischaaf: Met een reischaaf krieg ij de plank beter glad (Schoonebeek)
- robbeln: Het ies is niet glad, ie robbelt er aover (Hoogeveen)