U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hals"
Resultaten 81 - 100 van 123
- oetgorreln: Ik heb de hals oetgorreld (Sleen)
- oetgorreln: Je mut de hals uutgorgeln mit een draankien van de dokter (Havelte)
- oethangen: Het hangt mij de hals oet (Buinen)
- oetsnien: Zuw de koe non mor even de hals oetsnien?
- oetsteken: Wij hebt het zwien de hals oetsteuken
- ofkanten: De börstrok he'k klaor; nog even um de hals ofkanten (Sleen)
- ofremmen II: Een koe ofremmen, ...remmen en dan in de hals snieden (Dwingelo)
- ongenugen: Hij hef zich heel wat ongenoegen op de hals haald (Meppel)
- onkosten: Wij hebt oes veule onkosten op de hals ehèulen dèur die verbouwing (Dwingelo)
- plek: As ze kwaod is, krig ze van die rooie plekken in de hals (Noordscheschut)
- plèren: Der bint meinsen, die griept oe zo um de hals en
- poes I: Die vrouw hef een poes um de hals (Dwingelo)
- reiger: Een reiger vlög met ingetrökken hals (Zwinderen)
- remtouw: mus an de achterbienen, tussen de veurpoten deur en um de hals, zodat ze niet kunden slaon (Zuidwolde)
- rèren: Het rèerde mij deur de hals
- ribbe: Olderwetse scheuvels mit een dunne hals en dunne iezers mit baovenan een keupern ekkel nume wij ribb (Broekhuizen)
- scharpigheid: det varken hef scharpigheid in de hals (Koekange)
- schip: Hij hef vaste wel een schip deur de hals laoten glien
- schrom: Ik bin zo schrom in de hals, ik kan niet zingen (Sleen)
- schrommen: Hij schromde hum de hals en zij waren rustig (Zuidwolde)