U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hen"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 81 - 100 van 500
- boervergadering: Hie is er niet, hie is hen de boervergadering (Zweelo)
- boetenlougse: De boetenloogsen gungen eerder met de koets hen de kerk (Rolde)
- bof: Hie hef de bof, hie mag niet hen schooul van dokter (Eext)
- bok I: Hie gung met de sik hen de bok (Sleen)
- bolderwagen: Ze gungen eerder wel met de bolderwaogen hen de markt (Balloo)
- bölken: Het regende zo hard, het water bölkte naor die duker hen in (Sleen)
- bolkont: Die hen hef gien staart, dat is een bolkont (Emmen)
- bolster: Bie de winterdag gungen ze hier vrogger hen bolster graven (Barger Oosterveld)
- bombammen II: Hie bombamde aal veur oes hoes hen en weer (Balloo)
- bombammen II: Het weer wet niet, wat het wil, het bombamt maor wat hen (Drouwen)
- bommeln: Bij heur bommelt het maor wat hen
- bonenakker: Kinder gao ies hen boeten, de bonenakker op
- bongelachtig: Wat löp die der weer bongelachtig hen (Sleen)
- bongelig: Wat lop die daor weer bongelig hen (Stieltjeskanaal)
- bonken: Vrouger gungen ze bie winterdag hen bonken (Barger Oosterveld)
- bonzen: Dat gebam mit dat heien bonst oe deur de hoed hen (Pesse)
- boomtop: De boomtoppen zwiepten hen en weer (Nieuw Dordrecht)
- boot I: Ze gungen met de boot hen visken (Borger)
- börst: As het peerd niets vurtgunk, dan trök e deur de borst hen (Ruinerwold)
- bosgat: Ie mut de tonne mit het bossegat hen boven leggen (Wapserveen)