U zocht voorbeeldzinnen met daarin "knecht"
Resultaten 81 - 98 van 98
- ophèuren: Mös ok is opheuren of der nog een knecht is (Padhuis)
- opleiden: Een knecht nao je haand opleiden
- opmaken: De boer stuurde de knecht hen sloten opmaken (Zwinderen)
- opperknecht: Vrögger hadden de grote boeren vake twei knechten en twei meiden, de oldste knecht of meid
- pas III: De knecht kwam er ok nog an te pas (Barger Oosterveld)
- plaggenveld: Oenze knecht hef mij lest in het plaggeveld efiemeld en efoemeld
- schimmelmeuter: De boeren hadden vrouger haost almaol een schimmelmuiter. Dat was de knecht, die alles opvrat (Eexterveen)
- staon: Daor moej gien knecht van hebben;
- umdat: Ummedat de knecht ziek was, mus ik alle koenen melken (Elim)
- verholding: De verholding tussen knecht en baos is goud (Gieten)
- veur III: Wij hebt hum tien jaor had veur knecht (Oosterhesselen)
- vol II: Een volle knecht is veur alle dagen (Padhuis)
- warkzuchtig: Zo'n warkzuchtige knecht hebbe wij nog nooit ehad (Ruinerwold)
- wèeien: As de deure lös weit: de mulder zien knecht komp binnen (Wapse)
- wind: De wiend is de mulder zien knecht (Vledder)
- winnen: Aj een knecht wunnen, kregen ze een riekdaalder handgeld (Sleen)
- winnen: Aj mij gister wonnen hadden, wa'k vandaog je knecht west (Anderen)
- zölfstandig: Oeze neie knecht kan al aordig zölfstaandig warken (Ruinerwold)